Nokkenasfaseregelaars zijn systemen waarmee een motorcontroller de nokkenastiming in realtime kan regelen, inclusief emissie- of prestatie-eisen. De actuator wordt aangedreven door middel van een wisselspanningssignaal van de ingebouwde motorcontroller en maakt gebruik van een sensor om de functie van elke cilindernokkenas te detecteren via een roterende schijf. De sensor wordt geactiveerd door gebruik te maken van een AC-teken van de ingebouwde motorcontroller die een bekrachtigingsspoel in de nokkenasfaser stimuleert met maximaal twee.500 cycli, consistent met de tweede frequentie. De sensor is via wederzijdse inductie aan een bekrachtigingsspoel bevestigd en genereert een elektromagnetisch gebied binnen de nokkenasfaser die, wanneer ingeschakeld, een gleuf in de sensor roteert met een frequentie tot 0,5 Hz, waardoor een wisselspanningsteken wordt gegenereerd dat suggereert dat de eerste- cilindernokkenas zit; Dit uitgangssignaal wordt ter interpretatie onder de rug naar een ingebouwde motorcontroller verzonden.
AFB. 2 geeft een axiaal opengewerkt aanzicht van een nokkenasfaser . Een rotor 18 is binnen zijn behuizing opgehangen met een eenrichtingsklep 12 en daarmee verbonden borgpen 26, voorzien van een neusgatelement 62 dat zich in blokkeermodus uitstrekt om in penboring 29 van teruggevoerde plaat 22 te grijpen voor mechanische koppeling/ontkoppeling van zowel de rotor als de rotor. en statorrotoren.
De nokkenassegmentafstellers zijn voorzien van een 2D-oliegat , een beweegbare klepplaat met twee gegroefde facetoppervlakken gerelateerd aan de primaire olieholte, en een aan/uit eenrichtingsklep die kan worden omgeschakeld tussen geblokkeerde en niet-geblokkeerde toestanden. Wanneer deze is uitgeschoven, past deze plaat in een van de twee gegroefde achterkantoppervlakken op het aanslagoppervlak - die beide weer aansluiten op het respectievelijke oliegat.
FIG. Drie en vier tonen een simulatiemodel voor het beheren van de algehele prestaties Het tempoprofiel en de elektriciteitsopname voor nokkenas veroorzaken wielen met drie, 4 of 6 tanden, naast sensorfusietactieken die gebruik maken van oplossingsindicatoren voor nokkenaswielen met 3, 4 of 6 tanden, evenals voor sensorfusiestrategieën die gebruik maken van resolutie-indicatoren als sensorstatistieken. Uit simulatieresultaten bleek dat sensorfusiestrategieën de faseringsduur geassocieerd met de doelbandbreedte van /2degCA met maar liefst 204 milliseconden verkortten, terwijl in vergelijking met drietandige trekkerwielen zelfs als overschrijding binnen het doelbandbreedtebereik werd bespaard voor alle simulatieconsequenties.
Simulatieresultaten laten ook zien dat het vergroten van de verscheidenheid aan triggertanden aanzienlijk korter wordt de faseringsperiode terwijl vrijwel dezelfde overshoot- en vermogensopnamefasen worden gehandhaafd. Sensorfusiemethoden verhogen de manipulatienauwkeurigheid en betrouwbaarheid voor synchronisatiebenaderingen aanzienlijk. Door de synchronisatie direct in een motorregeleenheid of een nokkenasfaser uit te voeren, kan iemand bovendien een elektrische motorresolver afwerpen; Dit vereist echter dat elke sensor en oplosser in één ECU/EMC wordt geplaatst, anders kunnen verbale uitwisselingsvertragingen tussen deze apparaten voor extreme problemen zorgen.